(inleiding voor een microtoon-concert tijdens de Algemene Leden Vergadering van de VvPN in Oeding op 25 en 26 april 2004)
Westerse muziek is gebaseerd op het twaalftoonsysteem, waarbij het octaaf onderverdeeld is in stapjes van 12 halve tonen. Een microtonaal toonsysteem bestaat uit intervallen, die kleiner zijn dan een halve toon of er geen veelvoud van zijn; ze vallen als het ware “ergens tussen de pianotoetsen in”, een microtonaal toonsysteem kan dus ook uit minder dan 12 tonen bestaan.
Microtonale muziek mag beslist niet bestempeld worden als een bepaalde stijl of stroming in de muziek; het is een fenomeen, een basisidee om gebruik te maken van nieuwe toonhoogte-verhoudingen. In feite vormen microtonen slechts het materiaal waarmee de componist werkt.
Microtoonsystemen bieden componisten veel meer mogelijkheden dan het twaalftoonsysteem biedt: toonhoogten, intervallen en akkoorden kunnen verfijnder genuanceerd worden en daardoor een verfrissend element zijn; maar ook bepaalde traditionele intervallen kunnen veel zuiverder gerealiseerd worden in sommige microtoonsystemen, die daarom ook wel reine stemmingen of zuivere intonaties genoemd worden.
Vooral veel niet-westerse muziek is microtonaal, zoals :
– volksmuziek uit Midden- en Oost-Europa
– Byzantijns-liturgische muziek
– gamelan-muziek uit Indonesië
– xylofoon-muziek ui Afrika
– klassieke muziek uit India, Turkije, Arabië en Perzië
Het simpele idee om nieuwe toonhoogte-verhoudingen te gebruiken kwam herhaaldelijk voor bij musici sinds het begin van de 20e eeuw. Componisten als Béla Bartók, Arnold Schoenberg, Alban Berg, Anton Webern, Ferrucio Busoni en Charles Ives speelden allen met het idee om microtonale muziek te schrijven. Verreweg de meeste microtonale muziek dateert echter van na 1920.
Het waren vooral de volgende drie getalenteerde pioniers in de vroege 20e eeuw die van grote invloed zijn geweest op de microtonale muziek:
Ivan Wyschnegradsky (1893-1979) uit Rusland, Aloïs Haba (1893-1973) uit Moravië en Juliàn Carrillo (1875-1965) uit Mexico, een markant figuur, over wie ik nu wat meer zal vertellen.
Juliàn Carrillo werd op 28 januari 1875 in een klein dorpje in Noord-Mexico geboren. Zijn eerste levensjaren bracht Carrillo in grote armoe door, totdat een musicus uit een naburig gelegen dorp voorbij kwam. Hij was op zoek naar een gids voor een blind moedertje en nam Carrillo vervolgens bij hem in huis. En zo komt Carrillo in aanraking met de wereld van de muziek en laat al spoedig blijken, over bijzonder muzikale gaven te bezitten. Rond zijn 10e jaar leerde hij eerst zichzelf viool spelen. Later studeerde hij viool, akoestiek en compositie aan het Nationaal Conservatorium in Mexico-City.
In 1895, naar aanleiding van een les ‘akoestiek’ aan datzelfde Conservatorium, begint Carrillo, gefascineerd door de akoestische wetten over ‘snaarverdeling’, hiermee op zijn viool te experimenteren. Als de dikte van zijn vinger hem verhindert verder te komen op de treden van de boventoon-ladder, maakt hij gebruik van zijn mes om uiteindelijk te ontdekken, dat het menselijk gehoor in staat is tot 1/16e toon te onderscheiden!
Beloond met een beurs na een auditie in 1899, vertrok Carrillo naar Europa en studeerde compositie, viool, theorie en directie aan het Koninklijk Conservatorium in Leipzig en werd al spoedig 1e violist van het ‘Gewandhaus’. In 1904 keert hij terug naar Mexico, waar President Diaz hem een ‘Amati’-viool cadeau schenkt “…als gift van de Mexicaanse natie voor zijn bijzondere prestaties in het buitenland”! Als in 1914 de Mexicaanse revolutie uitbreekt vlucht Carrillo naar New York, waar hij aan zijn “13e toon-theorie” werkt en in 1917, als de Mexicaanse revolutie in volle gang is, lanceert hij zijn eigen muzikale revolutie:
“Elke trilling is een muzikale toon”, zo stelt hij, “waarbij men rijkelijk kan putten uit het gebied van de 20.000 trillingen, die het menselijk gehoor waarneemt. Waarom zouden we ons beperken tot een octaafverdeling in 12 tonen ? Als we dat interval als uitgangspunt behouden, laten we het dan in 18, 24, 30… 96 stukjes verdelen, die ons respectievelijk 1/3e, 1/4e, 1/5e… 1/16e toon geven.”
Omdat hij de 1e toonhoogte buiten het traditionele 12-toonsysteem zogenaamd “ontdekt” had, noemde hij zijn theorie “Sonido trece” (de 13e toon).
Carrillo aarzelde geen moment om problemen aan te pakken betreffende de bouw van muziekinstrumenten. Hij construeerde zelf een harp voor 1/16e toon, en kort daarop volgden andere harpen, voor 1/3e en 1/5e toon. Vervolgens introduceerde hij extra ventielen voor trompet en hoorn om kwarttonen te verkrijgen en ten slotte begon hij zich voor de piano te interesseren. In 1927 ontwierp Carrillo plannen voor een serie van 15 piano’s, voor hele toon en voor 1/3e tot en met 1/16e toon, met voor ieder een eigen mensuur en speciaal pantserraam, maar allemaal met hetzelfde, vertrouwde pianoklavier, echter met 96 toetsen. De piano voor 1/4e toon bijvoorbeeld omvatte vier volle octaven, die van 1/16e toon slechts een octaaf.
(Carrillo ging er van uit dat het klavier gemaakt was voor de handen en meende dat het makkelijker was om de interactie tussen oog en oor aan te passen, dan om de handen aan een andere indeling van het klavier te laten wennen. In feite introduceerde Carrillo hiermee een uiteenvallen van de relatie tussen toets, notatie en klank, welke tot dan toe altijd een onverbrekelijke eenheid was)
Het duurde tot 1949 voor de eerste 1/3e-toonspiano werd gebouwd, door firma Buschmann in Mexico. Uiteindelijk accepteerde de Duitse pianofabrikant Carl Sauter in 1957 om de productie van de serie piano’s op zich te nemen. Deze werden het jaar daarop geëxposeerd tijdens de Wereldtentoonstelling in Brussel, waarbij Sauter prompt een Gouden Medaille won.
Op dringend verzoek van verschillende Europese conservatoria en andere instituten heeft Sauter begin 90’er jaren besloten wederom een kleine serie microtoonpiano’s van 1/16e toon in productie te nemen, de zogeheten “Carrillo-piano”.
Tijdens zijn leven ontving Juliàn Carrillo vele eerbewijzen en medailles, waaronder het Legioen van Eer uit Frankrijk en het Grote Kruis van Verdienste uit Duitsland. En in Mexico zijn straten en pleinen naar hem vernoemd…
…maar misschien de meest verrassende nominatie die hij ooit ontving was wel voor de Nobelprijs voor Fysica in 1950. Carrillo had namelijk aan de Universiteit van New York proeven gedaan in 1947, waarmee hij kon aantonen dat de algemeen aanvaarde “knoop-wet” – de akoestische wet van knopen en buiken – herzien moest worden.
(© Hans ten Velden)
0 comments